Skip to main content

(2003)

Ik druk op de bel. Niks. Ik kijk naar boven. Geen licht. Ik druk aan de voordeur, de achterdeur. Dicht. Shit. En dat ik toch specifiek had aangegeven hoe laat ik zou komen: 17.13u.

Ik zit bij N & J. Ze wonen dichtbij en ik mag haar telefoon gebruiken. R had zes uur in z’n hoofd zitten en is hard onderweg. Iets later zitten we gevieren wat te drinken en te praten. Zoals bij elk stel dat langer dan een jaar bij elkaar is vallen er steken onder water naar elkaar. Het valt hen zelf ook blijkbaar op want J zegt: “Een jaar geleden zagen we zo’n zuur stel zitten en toen zeiden we: ‘zo worden we nooit’ maar nu zijn we af en toe ook zo.”

R heeft ook het huis voor zich alleen. We gaan kaasfonduen. Het is lekker, de sfeer is goed. We maken scherpe grappen, sparen onszelf niet. Het gevoel overvalt me weer dat ik zo blij ben dat ik R ken, maar weinig mensen snappen mijn humor zo goed als hij.

“Ik sta ook op de lijst, daar ‘Job'”. Bijna streept het meisje achter de kassa de naam door. “Geintje, even het systeem testen,” en ik geef m’n kaartje. Ze kan er gelukkig wel om lachen. Moet ik wel weer zo’n kutstempel. Waarom doen ze dat eigenlijk die stempels? ’t Is alleen interessant als je naar buiten wil en zelfs dan word je bijna nooit gecontroleerd. Ik laat hem zetten op de binnenkant van mijn pols.

“Wat voor cijfer geef jij je leven nu?” ik denk even na en zeg: “Acht. en jullie?” Beiden geven ze zichzelf een zeven. Lekker veilig, denk ik, met een zeven lijkt het goed, maar niet super en krijg je geen vervelende vragen over wat het dan zo goed of slecht maakt. “Wanneer was het voor het laatst een vijf dan?”, vraag ik. “Afgelopen zondag,” zegt ze na enig beraad. “Nou, daar heb je je snel van hersteld, dan. mooi!” Het voorprogramma begint, R en ik stormen naar voren. We staan pal voor iemand in een rolstoel. Emancipatie heet dat.

’t Is waarschijnlijk omdat Bettie Serveert oorspronkelijk uit Arnhem komt, anders hadden ze vast nooit in De Doos opgetreden. ’t Is een piepklein zaaltje, met een piepklein podium. Leadzangeres Carol heeft twee staartjes in. “Ik links, jij rechts?”, één van de vele standaard grapjes tussen R en mij. Vroeger deden we het nog wel eens echt, maar R trok iets te vaak te hard. De bandleden kijken strak over de zaal heen. Hun gezichten staan voornamelijk op serieus. Af en toe heeft Carol een guitige lach voor één van de bandleden. Ik hoop dat ze me nog even aankijkt met zo’n lach (waarom wil ik dat eigenlijk?) maar dat doet ze niet. Ze spelen goed, maar de muziek verrast nergens.

Na het concert is er gelegenheid om te dansen. S is ook gekomen. “Hoe gaat ‘ie?”, vraag ik. “Ik moet pissen,” zegt ze. Later zegt ze dat het goed gaat. En vraagt niet hoe het met mij gaat. Dat doet ze nooit. Het irriteert me, maar niet genoeg om er een punt van te maken. “Als je alle rollen van de wereld zou mogen spelen, waar koop je dan je sokken?” vraag ik. “Bij de Hema,” zegt ze gedecideerd.

Twee keer ga ik bij dj Nicole langs. Eerste keer om te vragen of het geluid niet wat harder kan, want je moet je wel heel erg concentreren om het goed te horen en de tweede keer om het nummer te achterhalen waarop ik me net onderuit heb gegooid. Het blijkt van Phoenix te zijn. Vieze plekken op m’n broek vanwege m’n val. Te wilde dansmoves in combinatie met een gladde vloer werden me fataal. Terwijl ik in de hoek lig, moet ik lachen. Smooth, denk ik.

Weer houdt de dansavond te vroeg op, maar toch minder een katergevoel dan anders. Het laatste nummer is van The Darkness. ’t Lijkt op Queens “Find me Somebody to Love.” Dit zingend lopen R en ik naar huis. Ik neem afscheid van R met onze speciale handgroet. Via internet vind ik het nummer van Phoenix.