(2004)
“Ik kan net zo goed een aap de stukjes laten schrijven”, dacht ik in een ontevreden bui over de kwaliteit van mijn weblog, de afgelopen tijd – even de briljante parabool van kabouter Porlepiep daargelaten. Het is allemaal veel te serieus, het moet over een andere boeg.
Dus ik met mijn ouderwetse feloranje typmachien naar de Apenheul te Apeldoorn. Daar aangekomen ging ik naar het veldje van de chimpansees, want die schijnen nog behoorlijk intelligent te zijn – en er waren geen bonobo’s, dus hier had ik het maar mee te doen.
Ik kijk die knakker bemoedigend aan en wijs voor de duidelijkheid nog maar eens op de typmachine. Ik heb er het volste vertrouwen in. Voor de zekerheid zwaai ik nog even met een banaan, zijn gage voor vandaag.
Ik zetel me op een bankje iets verder op en geniet van het herfstzonnetje. De chimpansee stort zich met groot enthouisasme op het fruit. Nadat hij hem opgepeuzeld heeft, maakt hij geen enkele aanstalten om met de schrijverij te beginnen. Sterker nog, het lijkt alsof aapmans helemaal geen zin heeft om zich creatief te uiten, aangezien hij – met zijn rug naar de typmachine – stukjes boomschors aan het gooien is naar een andere aap, die iets verderop ligt.
Maar dan draait hij zich om en begint aan de machine te snuffelen. De concept-fase lijkt begonnen! Af en toe streelt de aap de toetsen en kijkt dan pijnzend voor zich uit. Nu al lijkt hij veel meer denkwerk in zijn stukken te stoppen dan ik ooit in mijn leven heb gedaan. Blijkbaar heeft hij een goede opzet bedacht, want hij tikt een paar woorden met duidelijke overtuigingskracht, maar lijkt zich dan te bedenken.
De andere chimpansee gaat zich er mee bemoeien. Maar onze schrijver houdt duidelijk niet van inmenging van buitenaf en jaagt zijn behulpzame co-writer met een paar hoge gillen en wat armgezwaai tot gepaste afstand. Geïnspireerd door dit voorval vertrouwt hij enkele woorden aan het papier toe. Dan geeft de machine aan dat het einde van de regel bereikt is: “Ting!” Verrast deinst de primaat achteruit en blijft daar een halve minuut staren naar de typmachien.
Dan acht hij het gevaar blijkbaar geweken en lijkt hij klaar om zijn meesterwerk te vervolgen. Er gebeurt iets onverwachts, iets expirementeels: hij gaat op de typmachine zitten. “Briljant”, denk ik, “waarom ben ik daar nooit op gekomen?” De aap wipt op en neer en al snel komen de armpjes van de typmachine in de knoop.
Blijkbaar vindt de aap het wel prima zo en hij besluit eens te kijken hoe het verhaal verloopt. Hij draait zich om en begint aan het papier te trekken. Het papier scheurt af en de schrijver loopt trots naar zijn maatje, maar die lijkt –nadat hij haar inbreng zo bruut van de hand heeft gedaan – geen interesse meer in het project te hebben. Om het goed te maken besluit de aap zijn literare werk te laten voor wat het is en geestdriftig slaat hij aan het vlooien.
Het briesje dat is opgestoken pakt zijn pennevrucht op en brengt het in de richting van het bankje waarop ik zit. Vol verwachting sta ik op, om het papier op te rapen. Ik rol het uit en lees:
43t2qgmkb;deat-rb hjisaeru80gst89y seraiu laruiha5opq3oy8q3
ve9y8w34y8 u3434q
Mijn gezicht betrekt. “Dus ik moet het allemaal weer zelf uitzoeken?!”, roep ik naar mijn hoop-in-bange-dagen. “Geef je dan niks om mijn geachte lezers, die – diepverveeld als ze zijn – weer eens vermaakt willen worden?” De kleine donder vlooit rustig door, alsof het hem allemaal niks kan uitmaken: de roem, de zelfexpressie of de materiële beloning.
Ik grijp mijn typmachine, been het park uit. Ik voel me in de aap gelogeerd.